Werkkampen 1944 - 1945

Inleiding:

 

Had Wim zich in 1941 vrijwilliger aangemeld voor werken in het buitenland, uiteindelijk is hij gevlucht (dat onderzoek loopt nog) en ondergedoken.

 

Mei 1944 wordt hij opgepakt. Alle oproepen om zich wederom te melden voor werken in Duitsland, had hij naast zich neergelegd.

 

Vanaf het moment dat hij wordt opgepakt, tot ver in 1945 heeft hij verslag gedaan. Hij richt zich als het ware tot zijn moeder en vertelt haar zijn verhaal. Slechts hier en daar beschrijft hij summier de verschrikkingen.

Maar als je tussen de regels doorleest, en met de kennis die we nu hebben, kunnen we zelf goed invullen, wat Wim niet aan zijn moeder schrijft. 

Vier van zijn handgeschreven verslagen heb ik in 1 document verwerkt en onderverdeeld in hoofdstukken.

 

Na het lezen en uittypen van zijn verslagen, is wel duidelijk dat Wim zijn hele leven de zelfde persoon is gebleven.

Erg op zichzelf, eigen plan blijven trekken, ook al zijn de ideeën van een ander niet zo slecht, eigenzinnig als hij was, bleef hij bij zichzelf.

Hoofdstuk 1

Mei 1944; verblijf in de gevangenis van Amsterdam.

 

Amsterdam, Euterpestraat, afd. Sicherheits-Polizei

 

In de celletjes onder het gebouw van de Sicherheits-Polizei zitten de mensen op elkaar geperst in een hok. Bedoeld voor één man, zitten, of liever hangen, zes of zeven man. Drie zitten er op de krib geperst, twee hurken in een hoek, een zit op ’t tafeltje en ik maak het me makkelijk op de kakemmer. Zo laten we de uren omkruipen. We zijn ontvangen door een jong SS soldaatje, die alles afnam aan waarde dingen, en zijn handen zaten erg los. Hij maakte de celdeur los, gaf me een schop onder mijn achterste en sloot de deur weer toe. Eerst zie je niks, zo donker is ‘t, maar als je ogen zich wennen, zie je er nog meer hokken rondom. En nog steeds lopen ze heen en weer. “Hoeveel zitten er hier?” “Vijf man.” “Dan kunnen er nog twee bij!” De anderen schikken wat op en monsteren de binnen komenden. Dan zitten ze allemaal weer in gedachten.

Het soldaatje marcheert op en neer voor de celletjes. Klik-klak stappen zijn laarsjes. Typies “Duits”, hoewel het een Hollander is, wat ie probeert te verbergen achter wat gebrekkig duits. Eigenaardig dat je nu dubbel de druk voelt van vreemde bezetting. een Vrouw vraagt om wat water en eroverheen een snauw van het cipiertje, dat ze d’r mond moet houwen. De mensen praten gedempt hier, door de hele ruimte hoor je zacht praten, net als een bijenkorf. Af en toe onderbroken door een snauw van de SS soldaat.

Een Politie beambte; ’s nachts van zijn bed gelicht, is aldoor aan het kankeren op dat regiem. Hij weet zelf niet wat aan de hand is, maar hij heeft tenminste nog hoop los te komen. En ja, tegen de middag komt ie vrij en wij kijken ‘m na: “Geluksvogel.”

Een opa van 72 jaar zit voor zijn radio, die hij niet ingeleverd heeft. Twee Amsterdammers opgepikt van de straat, twee vastgenomen in Velsen (spergebied) en ik als onderduiker, zegge 7 personen. Eerst praat je wat, iedereen verteld zijn belevenis hoe hij gevangen genomen is. Tot het gesprek verflauwd en je probeert wat te slapen met je kop in je handen, om maar niet aldoor te denken "hoe lang zouen ze me hier vasthouwen en wat zouen ze doen?"

Ik word getroost met Amersfoort 6 à 8 weken en dan naar Moffrika. En in mijn eigen denk ik, nou ze me toch hebben, dat het dan maar gauw is. Door Amersfoort sla 'k me dan ook wel door.

Onze Opa is al van de ene bajes naar de andere gesleept en nou zucht ie, wat ze eigenlijk moeten van een ouwe man. We troosten 'm dat ie er wel met een geldstraf vanaf komt.

 Één van de Mokummers is in de tram gepakt, hij was een week over tijd met zijn terugkeer naar Duitsland; zijn vrouw was ziek. Maar al was het niet zo, wie wil dan nog terug, wie dat eenmaal meegemaakt heeft.

De ander was afgekeurd voor tbc (?), al zijn papieren hadden ze afgenomen en daarbij had ie nog 't ongeluk, dat ie rijkelijk levensmiddelenbonnen bij zich had. Later in Amersfoort zag ik ze weer terug, in blok 9 waren ze mijn slapie.

In Hannover waren ze ook bij 't transport en  de laatste lag bij me op de kamer in Minden. Net als de twee Schiedammers die in Velsen gepakt zijn, eigenlijk waren het zware jongens: "Rooie Piet en Zwarte Henk" tot in Hannover zijn ze meegegaan. In Muhlenberg waren ze op een goeie dag verdwenen. Grappenmakers zijn het, de een lacht zich rot omdat ze vast zitten, de een had pas 14 maanden bajes uitgezeten en nou waren ze voor jenever op te kopen naar Velsen gegaan, hadden de trein gemist en zaten in spertijd op het station. In Hochhaus Hannover zocht ik ze altijd op, want ze waren altijd eender.

De ander kwam van de O.G. Noorwegen en was ook over tijd, allebei een ausweis van de kustverdediging maar toch Amersfoort. Een heeft een horloge, zodat we gelukkig weten hoe oud we zijn.

Na uren, die omgekropen zijn, halen ze ons tegen de avond allemaal er uit. Alles gaat streng militair, met 3 man en geen stap buiten de rij of je krijgt een geweerkolf in je rug. Door de kelders brengen ze ons naar de achterkant van 't gebouw, waar ze ons opladen in 3 vrachtwagens, alles gaat vliegensvlug.

Opeens moet ik denken aan de film "Heimkehr" dat valt me zo maar in. Dan jagen we al dwars door Amsterdam, 't is al donker, we kunnen niets zien, maar we horen het stadsverkeer waar we met razende vaart doorheen jagen. Opeens piepen de remmen en met een schok staan we stil.

Eén heeft een gat ontdekt in de linnen kap van de auto, met beide handen scheurt ie het verder open, hijst zich hoog en springt op straat, waar ie tot zijn ongeluk liggen blijft. Misschien de enigste die de moed had of door zijn angst er toe kwam. Hij had pech, ze vliegen al op hem toe, schoppen 'm weer de auto in, en voort gaat het weer, wie weet waarheen. Tot we met een scherpe bocht, die ons allen op elkaar gooit, een hoek om suizen, er rammelt een hek.

Een Amsterdammer zegt "Weteringschans." En ik lees: Huis van bewaring. Alles gaat model, dankzij de geweerkolven en ik sta voor de eerste keer in mijn leven in een gevangenis, deuren, hekken en tralies gaan open, achter je weer dicht, dan sta je voor gaas; "Deutsche Abteilung".

De SS voert ons naar binnen, registratie we moeten langs de SS promeneren met al onze zakken binnenstebuiten gekeerd en krijgen ons nr. Ik heb B3/10/vleugel B, 3 hoog, cel nr. 10.

En zo wachten we in de grote gevangenisruimte tot we met een deken omhoog gebracht worden. De roofdieren worden net gevoerd met twee snee brood en een kop koffie. Voor ons is 't nieuw, een smijt de luikjes open en een ander komt na met de koffie, vlakbij waar ik sta, zitten twee jonge bengels, een maakt een gebaar van roken: "Psst, heb je een sigaretje?" Maar het luikje wordt weer onbarmhartig gesloten.

 

Groep voor groep brengt een Hollandse bewaker ons in de cellen, ook ik ben aan de beurt; B.3/10, hij sluit de deur open, twee springen op, een warme stank slaat me tegen, een muffe vieze lucht. "Alsjeblieft", zegt de bewaker en de deur sluit zich achter me.

"Goeiedag", zeg ik tegen de twee anderen. "Doe je jas uit en ga zitten, doe maar net of je thuis ben", zegt er een. Dan probeer ik te lachen en me thuis te voelen.

De eerste avond is gauw om, als je om 7 uur binnenkomt en 8 uur de bel gaat, dat je mag slapen. De tafel wordt opgeklapt en ik krijg een matras op de grond aangewezen met twee dekens en mijn jas erbij net als in de cel in Utrecht. Hier geld het recht van de oudste, d.w.z. die de langste tijd achter zich heeft. De oudste: "Zeg maar Ome Piet", zegt ie, slaapt in de krib, de ander "Ome Frans" i.d.ho(?) op twee strooizakken en de overblijvende voor mij, zo wisselt dat steeds.

De eerste nacht slaap ik goed, maar zware dromen van thuis. En 's morgens word ik wakker door de eerste morgenbel. Alle moet klaar zijn met de tweede bel; bedden weg, kakemmer buiten, water binnen. En Ome Piet leert me hoe ik me dekens moet vouwen.

Mijn eerste dag in de cel maak ik mee. 6 uur opstaan, half 8 brood met koffie, 9 uur luchten, half 1 eten, 6 uur brood, 8 uur in bed. Ordnung muss sein. Bedachtzaam worden de boterhammen gekauwd met een slok koffie. Ome Piet neemt de spullen in ontvangst, 6 sneetjes brood, voor de koffie zet ie 3 kroezen in het waschteiltje en dan hoor ik 'm vragen: "Giet er een scheut overheen maat."

Ieder half uur slaat de grote klok in de hal. De eerste dag is het als een marteling. Was het nou half of vol uur? Luchten, iedere keer 6 cellen tegelijk, ik moet nog leren luisteren, aanvoelen is 't eigenlijk. Maar Ome Piet is een ouwe bajesklant die weet wat er te koop is.

Luchten is een welkome variatie in het gevangenisleven. Je ziet andere mensen, over 't smalle ijzeren gangetje, 3 trappen af, sluiten ze ons op de luchtplaats. een driehoek van tralies, waar we 7 minuten mogen verpozen. "Denk om 't schijtpapier", zegt Ome Piet, "jij bent de laatste". 't Schijtpapier ligt klaar als we gelucht zijn.

Na 't luchten wordt de cel gedweild, om de dag een ander. Zuinig met water, we hebben maar een kans. Vanaf 9 uur wachten tot half 1. Vroeg rammelen de etenspotten al. "Maak je niet dik, ze zijn nog lang niet hier", zegt Ome Piet. Door een spleet probeert ie te ruiken wat we eten. "het zal wel witte kool zijn." Ome Piet kent het menu, hij zit al 8 weken, net als Ome Frans. Diefstal van de weermacht. Hij loopt nerveus op en neer: "Nou zijn e niet ver meer weg.":

O zo langzaam wordt de soep genoten, deksel en pot uitgelikt met de vinger, ieder hapje genoten en plichtsgetrouw iedere dag de vraag: "of we al aan de beurt zijn voor overscheep". Dan de plaag van iedere dag, de middag.

 

" 't Is te lang", volgens Ome Piet, van half een tot 6. Ieder half uur volgen we heel, half. Of je kan lezen, maar 3 boeken zijn zo verslonden, de bijbel is er nog, maar die verveeld zo gauw.

Zelfgemaakte kaarten zijn er, stukjes karton met potlood getekend, maar Ome Piet, die driftig is, smijt al gauw zijn kaarten neer, omdat ik 't niet leer: "Dat is geen kaarten".

Of lopen door de cel, 4 pas op en 4 pas neer, net zolang tot er een zegt: "Nou moet ik weer eens lopen". "Jij ben al een uur om "Jij hebt gisteren de hele middag gelopen".

Ome Piet loopt naar de 60 en Ome Frans is 40, allebei temperamentvolle Jordanese en al wat verkinds door de uitgezeten weken. "Ik zou je om je oren kunnen slaan, je deken heb je ook weer verkeerd gevouwen. Die jongen die pas hier is, kan het nog beter", zegt de oudste.

Een mens wordt anders in een cel, pietepeuterig, kleinzielig.

De vensters aan de overkant, heb ik al 'k weet niet hoeveel maal geteld. Net als de streepjes op de muur, waar er iedere dag een bij komt. De avonden zijn mooi, weemoedig.

Als ik op mijn tenen sta, kan ik net zien, dat de bewakers hun fiets pakken, die gaan naar huis. "Lowie ook?" "Ja, Lowie ook". Lowie is onze, een goeie. Hij ruilt nog wel eens stiekem boeken om voor de week om is.

 

Dan kijk je in de strakke blauwe Meilucht, naar de rooie schijn van de ondergaande zon, die oplicht, achter de vleugel van de vrouwenafdeling. Naar de mussen die op het dak zitten te twetteren, of de katten op de binnenplaats. Zo gauw ze zich vertonen, doet de hele afdeling "Kssst", omdat ze 's nachts zo kraals (krols?) miauwen en ze klepperen met de luchtkleppen om ze te verjagen.

Dan hoor je ook beter de buren, links en rechts. Ome Piet kan klopsignalen geven, maar praten kan je ook, met je mond vlak aan de verwarmingsbuis.

"Kees, Kees, heb je ook nieuwe? Hoeveel man? Is die Hagenaar al verhoord? Vraag Lowie om boeken te ruilen. Wat? Ja, onderduiker uit Utrecht." "Maf ze!"

Dan daalt de avond over Amsterdam. "Hoor", zegt Ome Piet, "daar is die merel weer."

En als je stil ben, hoor je 't zacht trilleren in de schemer over de stille binnenplaats.

Ome Piet reageert op alle geluiden, hij heeft een scherp gehoor. In zijn gewone leven is ie parlevinker op de A'damse havens. "Moet je opletten", zeg ie, "Iedere avond staat er een meid te fluiten naar d'r bink, net als de avondbel gegaan is". Dat heb ik nooit gemerkt, maar nou hij me er op attent heeft gemaakt, hoor ik het ook.  Ook flarden van 't grote stadsverkeer dringen door tot in de cel. En stemmen van spelende kinderen op straat.

Ja, weemoedig mooi zijn de avonden in de cel. Ome Piet vertelt uit de Jordaan. Ouwe spitsboef dat ie is. Ome Frans zegt niet veel en ik vermaak me en lach over al dat vreemde wat ik meemaak hier. Die twee hebben weer ruzie, omdat Ome Frans al in bed wil. "Je zal wachten tot de eerste bel gaat, want ik heb de verantwoording hier". En Ome Frans moet zich schikken.

 

Tot eindelijk, verlossend, de bel gaat, 8 uur we mogen slapen. een mens heeft in zijn leven bepaalde indrukken die ‘m nooit meer loslaten. Zo is ook ’s avonds het slapen gaan in de bajes, zodra de bel gaat, ’t is net of alleman er op wacht, is de hele gevangenis één en al leven, ze bonken met … op de muren, dat heet ‘Welterusten’, klapperen met de luchtkleppen en met de opklapbedden ‘maf ze’. Dan word het weer stil in de cel en dan pas dringen goed de geluiden van de buitenwereld door, het avondleven, een meid staat nog steeds te fluiten naar haar bink, ze fluit dringend met korte tussenpozen, misschien kan ze ‘m niet zien, als hij  een stoel klimt denk ik bij mijn eigen.

Aan mij denken ze nu ook thuis, maken zich zorgen waar ‘k  wel zijn zal. De merel twinkeleert tot laat in de avond, voorjaar en de katten op de binnenplaats beginnen ook weer te blerren, wat weer een hevig protest van de gevangenen ten gevolge heeft, een vreselijke herrie met de luchtkleppen.

“Seid ihr verrückt geworden”, brult de wacht. 

Gek, ik denk altijd aan ontvluchten en maak de  gekste plannen, met een vijl maak ik al de tralies kapot, spring boven van de hoogste daken af en klauter over de muren, naderhand moe ik er zo om lachen, de drang naar vrijheid, pas als je ’t mist dan weet je wat het is. Als de zon schijnt kijk je verlangend in de blauwe meilucht, dan wor je sentimenteel en als een mens sentimenteel wordt in gevangenschap, gaat ie op zijn strooizak liggen neuriën en langzamerhand gaat ie zingen.

Ome Piet zingt hele ouwerwetse liedjes “Moeder niet huilen. ’t Wordt beter misschien” of “Oh waarom laat je mij toch zo lijden”.

Ik hou van ouwerwetse liedjes en zingen lucht me op. Met zijn drieën zitten we te neuriën, “Als op het Leidscheplein de lichtjes weer branden gaan”.

Ome Piet is nog wat mans, op een morgen, na ’t luchten, zegt ie tegen Ome Frans: ‘Wedden da’k nog een handstandje maak?’ Met zijn kop en handen op de grond, slaat ie zijn benen omhoog tegen de deur en dan drukt hij zich langzaam omhoog. Ome Frans probeert het ook, maar komt nog niet overeind met zijn benen. “Je mos je skame met je 40 jaar”, zegt Ome Piet. “Kaak es na maan!” “Skijt je wat”, zegt Frans “Laat Willem maar proberen!”

Ome Piet en Frans zijn twee zware jongens. Ze hebben de cel al meer van de binnenkant gezien en kunnen pracht van verhalen doen. Als ome Piet vertelt, zie je ’t zo voor je, hoe hij met zijn bootje door de A’damse havens zwalkt. Krakies en smokkelen. De verhalen over de Jordaan zijn ’t lolligste. Ze praten allebei onvervalst Jordaans, dat het een lust is om aan te horen. Zo kruipen de uren om, je hokt wat op je strozak, bladert wat in de bijbel, tot ’t je verveelt. Staan, zitten, liggen, lopen. Sloeg de klok nou half of heel? Hoe zou de straat er nou uitzien achter de muur? Stel je voor dat er gebombardeerd wordt. Hoe lang zouen ze me hier vast houwen? Mijn voorganger had 3 weken gezeten. Aan de overkant zit er een al 3 maanden. Als ik 3 maanden zit, word ik gek.

 

Als het regent iedere dag, dan gaat ’t nog, maar de zon schijnt zo vrolijk. Als ome Piet nou maar opschiet met dat boek, maar Ome Piet is een autoriteit, zelfbewust van zijn waardigheid. Hij verdeelt zijn dag net als een rooster, zo lang dit en zo lang dat; uurtje lezen, uurtje praten, kaarten duurde nooit lang, want ze waren allebei eigenwijs als de pest, tot Ome Piet de “kaarten” neergooide: “Je zit te slape”. Twee grote kinderen.

‘k Heb me altijd vermaakt, om de kleinste dingen hadden ze mekaar in de haren. De klok slaat de halve uren, nog zolang dan is ’t luchten. Ze zijn al aan de 2e verdieping toe. Doe nou je jas maar aan. Met luchten kijk je vanaf de 3e verdieping hoog over de vleugels A en B. Dan zie je ook je buren, onderduikers net als jij. Dan daal je 3 trappen af en je neemt je tijd. Overal neem je tijd voor, behalve als de SS wacht controleert, dan wil je wel lopen.

Gelijkvloers liggen de ziekenkamers en de ganglopers zijn aan ’t schrobben. ‘k Zou ook best gangloper willen zijn. Alleen maar dat de tijd harder gaat. Dan sluiten ze de leeuwenkooi “Rondlopen, niet staan blijven”, zegt de bewaker.

De morgens zijn nog fris. In de uiterste hoek valt nog net een beetje zon. Even voelen, maar de bewaker klopt op ’t luikje. Dan hollen we met zijn drieën achter mekaar de kooi rond.” Er is een hoge muur en daarachter staat een kerk. En als je je gezicht tegen de tralies drukt, lees je ver weg “Hotel Victoria”.

Rondom de bajes liggen lapjes grond van de bewakers en er werken ganglopers in hun ruime gevangenis klofjes. “Artis Natura Magistra” zeg ik en kan niet nalaten, net als een aap tegen de tralies te springen. Dan rammelen de sleutels weer “schijtpapier meenemen”. De volgende komen ons al tegemoet, ze grinniken. “Opschieten”, zegt de bewaker.

He, in de cel is ’t toch warmer, ondanks de zure lucht. Poppetje gezien, kastje dicht. “Hier zijn we weer”, zeggen ze “wie moet dweilen vandaag?” We poetsen eerst de tafel, wassen dan onze voeten, doen de vloer en tenslotte nog de kakemmer met één emmer water. En dan wachten we tot half 6(?).

Vandaag duurt ’t helemaal lang, beneden rammelen de etensketeltjes al, een weë borreling in je maag en ’t water loopt in je mond. “Godverdomme schiet op!”

Tweede omgang, de beesten worden gevoerd. “Sodeju, kelerelijers” ”Stil, nou beginnen ze hierboven”. Op ’t laatst lopen we al te drentelen van ’t ene been op het andere.

Hiernaast, dan sluiten ze het luikje open.

" ’t Is Lowie niet, ’t is die rotflikker”

“Drie man?”

“Ja.”

Als de keteltjes uitgelikt zijn met de vinger, denk je: “Nou komt ’t ergste”. De middag, vijf en een half uur, tergend langzaam gaan de halve uren. “Morgen krijgen we kantinewaren en misschien deze week een Rooie Kruis pakket!” Vier streepjes heb ik al. Morgen zet ik die andere dwars door die vier heen, of zou ik ’t nou doen? Nee sterk blijven, als de bewaker weggaan is het vijf uur. Was de zondag maar om.

 

Nou gaan ze weg, ze pakken de fietsen; vies vak hebben die kerels, maken we nog lol ook. Nog een uur dan geeft ’t brood. Dan is het ergste achter de rug. Tot 8 uur duurt niet lang meer. “Under wieder geht ein schöne Tag zu Ende.”

Vrijdags geeft het kantinewaren, blokje boter, suiker en kaas. En ’s avonds een Rooie Kruis Pakket, dan is alle zorg vergeten. “Zeg jij nou maar dat we ’t niet goed hebben hier”, zegt Ome Piet.

Ome Frans is gedurig aan ’t eten, tot grote woede van Ome Piet: “Jij hebt morgen skijterij”. “Heerlijkheid der heerlijkheden, uw naam is Rode Kruis pakket, vooral als je in de bajes zit”.

Vijf pakketten met 3 man, waar hebben we dat aan verdiend? Een dame kwam ze brengen en ze zei ons vriendelijk gedag, ze was geëscorteerd door 2 SS soldaten en een bewaker die de pakketten binnen bracht. Stevig gemeubileerde boterhammen, een pot stroop, suikerklontjes.

Ome Frans had dezelfde dag nog “skijterij” en een flink gat in zijn pakket. Maar toch stond ie ’s nachts nog een paar keer op om te snoepen. “Ja, de geest is gewillig, maar ’t vlees is zwak” zei die, om zich te verdedigen.

De volgende morgen, nog voor het luchten, rammelde de deur open en de bewaker zei:

“Hagemans”. “Ja”, hier.”

“Direct klaarmaken voor transport naar Amersfoort, met 15 minuten wor je gehaald”

 

Oei, die houwen van verrassingen hier. Van blijdschap liet ik mijn pakket achter. “Kom me nog eens opzoeken in de Jordaan, vraag maar naar Ome Piet.” “Ja, en zie da je hier gauw los kom, dag Frans.”

O ja, mijn bretels en broekriem kreeg ik ook terug, zodat ik mijn broek niet meer vast hoef te houwen voortaan. Toen douwden ze ons nog een half uur in de leeuwenkooi om af te koelen.

 

De surrogaat politie kwam ons halen en bracht ons met een extra tram, dwars door Mokum naar “Centraal”. Nou tabee dan, ik groet je mijn mooi Amsterdam.

’t Is Mei en ik zie nog net hoe de bomen op de Herengracht, fris groen uitgelopen zijn. Gek, later, zelfs nog in Duitsland, zag ik ’t nog voor me in een flits; de zon op de ouwe gevels en die frisse groene bomen.

 

Op ’t Centraal wacht onze extra trein, die ons rechtstreeks naar A’foort brengt.

Ik zie nog kans, tussen al dat gewoel, een briefje af te gooien, door een bovenraampje van een kiosk in het voorbijgaan. En zie nog net hoe de juffrouw ’t opbeurt. Zo alweer een geruststelling. Hopelijk doet ze ’t naar huis sturen. Onderweg spring ik uit de trein, dan zit ‘k zo thuis. “Adieu Amsterdam, de Schreierstoren is ’t laatste wat ik zie.

 

Amersfoort wacht.

Hoofdstuk 2

Periode mei - oktober 1944

Amersfoort, P.D.A. (Polizeiliche Durchganglager Amersfoort).

 

Ik zal nooit vergeten hoe ik voor het eerst het kamp kwam binnen stappen. Donderdag had ik net mijn Rooie-Kruispakketje gekregen in de cel en de volgende morgen werd ik afgeroepen voor het transport naar Amersfoort. Vanaf huis van bewaring Weteringschans met een extra tramwagon naar Centraal Station (achterkant). Dwars door Amsterdam en zo naar Amersfoort. Circa 400 man zwaar bewaakt in marscolonnes naar het kamp. Ik was bij de grootste groep (Amsterdam). Er waren ook kleine groepjes bij uit alle delen van het land. Amersfoort, Laan 19.4 (?) en SS wachtposten . Een lange laan; vol verwachting klopt ons het hart in de keel en dan voor ons het kamp Amersfoort (P.D.A.). Veel en dik prikkeldraad. Het is te vergelijken met een grote apenkooi en dan de gedachte: "Daar kom jij ook in!"

 We worden 'overgedragen', krijgen een nummer en maken kennis met de "Rozentuin", een lange smalle gang van prikkeldraad, berucht en gevreesd. Iedere häftling had minstens vier maal in de Rozenstruik gestaan: Ten eerste als je voor het eerst in het kamp kwam, en dan met afroepen van het transport naar Moffrika, dans had je de kans voor straf erin te komen, het z.g. 'pompen', onder SS toezicht, dat duurde dan meestal van 's morgens 6, tot 's avonds 6.

Wie Amersfoort zegt, zegt wachten en geduld oefenen. De uren om laten kruipen.

Wachten in de Rozenstruik, wachten we worden ingeschreven in het gastenboek door een paar Duitse snollen. Worden voorgesteld aan de diverse commandanten en de punten van hun laarzen, want van nou af, gaat alles "Duits", d.w.z. snauwen, schoppen en slaan. Daar is Westerveld kampcommandant. Gadella, een Pool, onderkampcommandant.

Alles moet je afgeven, geld, ringen, horloges, papieren, schop onder je kont en je staat weer buiten. Dan valt je de eer te beurt, dat de deuren van het kamp voor je openzwaaien en je opgenomen wordt in de grote gemeenschap, waar alles één is.

Kledingmagazijn wachten! Hier vermaak voor jong en oud, in de eerste deur gaan ze binnen, heel argeloos en de achterdeur komen ze uit in adamskostuum, met een broek en jas over de arm en twee klompen in de hand.

De opmerkingen zijn niet te stuiten, er is een heuse pastoor bij, die heeft een rood hoofd en houdt zijn hand ervoor. Dan roept een: "Doe je gulp dicht, meneer pastoor!" Dat is waar gebeurd. Dan komt een heus bad en we steken ons in onze nieuwe plunje, onderbroek, borstrok, werkbroek, militair jasje, klomp, voetlappen en muts. We scharrelen nog wat onwennig over de appèlplaats.

Sommige zijn al zo gelukkig en zijn al binnen geweest in de kapperssalon en als ze weer buiten komen strijken ze allemaal over de plaats, waar voor een goede minuut nog hun, al of niet, weelderige lokken zaten.

Maar overal is humor, ondanks alles. Buiten hang je voor de deur, dan zegt een kappersbediende: "Volgende drie!" Daar ben je net bij. Binnen wachten twee meesters in het kappersvak, voor de warmte alleen in een kort broekje, en net als een beul met blote botst, dit is de volle waarheid.

"Bent u aan de beurt, meneer? Gaat u zitten, meneer! Scheiding opzij of in het midden?"

Pakt met een volle vuist in je haar en knipt met een soort tuinschaar drie mooie banen, dwars over je kop.

"Gaat u nu maar naar die meneer! "En 'die meneer', doet het nog eens zachtjes over met een tondeuse, vraagt nog onbeschaamd: "heeft u soms een sigaretje voor me?"

Heeft ie zijn plicht gedaan, aait ie nog eens  liefdevol over zijn 'werkstukje' en zegt: "Zo goed meneer?" En omdat je niet weet wat te doen, lach je maar zuurzoet.

"Gaat u gang, meneer. Dag meneer!"

Buiten sta je en je petje glijdt over je oren, je spiegel je in een ruit en dan zegt er een: "Je haar zit door de war!" Dan grinnik je, wat je nog meer op Al Capone doet lijken.

 

Avondappèl! Voor ons de eerste maal, onvergetelijk,. Alles treedt aan, de hele binnenplaats is vol. Drie grote blokken, 9, 8, 7.

Duizenden mensen, van alles; arbeiders, studenten, geestelijken, misdadigers, onderduikers, zwarthandel, sabotage, diefstal, belediging en alles zonder haar.

Appèl: uren wachten, net hoe de nukken van de kamp commandant zijn.

Eindelijk komt ie dan.

"Häftlingen stilstand!"

"Mützen ab!"

"Augen rechts!"

"Augen gerade aus!"

"Augen links!"

"Mützen auf!"

"Ruhet Euch!".

Dan ging herr Oberstromfahrer eerst eten op z'n gemak.

Daarna dezelfde poespas; "Abzählen!"

En eindelijk het verlossende: "In die barakken mensch Marsch!"

 

En alles stormt op zijn blok toe. Ik kom in blok 9a. 3 woonblokken heeft het kamp, 9, 8, en 7.

Ieder blok .?.  ruimtes, 4 stuks en 2 kopstukken, drie hoog staan de bedden, volgens mijn schatting + 150 in een Stube. Warm en benauwd zijn de nachten in de bloks.

9 uur op de bedden en 10 uur bedappèl. ..ental voor het bed. 's Nachts binnen blijven, anders wordt geschoten. De hele nacht tasten schijnwerkers zoekend over het kamp. 6 wachttorens met 2 man bezetting, mitrailleurs en honden.

 

's Morgens 6 uur gaat de bel: "Aufstehn!"

De Stube älteste controleert de bedden met zijn knuppel. Onze is gemoedelijk.

Er zijn gelukkigen die nog een korst brood bewaard hebben, dat ze bedachtzaam naar binnen werken met de morgenkoffie.

Bedden in orde maken, vooral niks laten liggen, alles wordt gestolen; pannetjes, lepels, zelfs het kleinste stukje zeep.

Morgenappèl 6 uur, huiverend en ongewassen voortgejaagd door de "knuppelaars" trekt alles weer naar het voorplein, opstellen en eindeloos tellen.

's Morgens zien we de zon opkomen en 's avonds ondergaan.

's Morgens gaat het tamelijk vlot of Gadella, de Pool, moet bezopen geweest zijn 's nachts, dan mept ie met de kolf van zijn pistool.

"Arbeitskommando's uittreden".

Wij, de nieuwelingen krijgen de nummers opgenaaid op jas en broek. Van nu af aan heet je 11864. Dan krijgen we exercitie onderricht en kruipen de dagen om voor diegenen die achterblijven; van 6 tot 6 met een half uur pauze:

"Links 2, 3, 4!"

Sloffen is het eigenlijk, voor anderen strompelen, weinigen zijn klompen gewend. Een uurtje is uit te houden,.

Dan leren we het begrip "drukken" in praktijk brengen. Op de closets gaat het nog het beste. Je went aan alles, zelfs aan de stank. "Poep je niet, dan rust je toch", is het parool!

 

Achter de woonblokken gaat het slechter. Daar lopen de "Streifen"en "Knuppelaars".

De eerste dagen wordt het kamp wat bekeken, dat ook niet lang duurt. Behalve de blokken 9,8 en 7, zijn er nog meer blokken. Werkplaatsen voor meubelmakers, schilders, kleermakers, ziekenbarak, keuken, eigenlijk een klein dorp op zichzelf.

 

Een barak is volgestopt met gijzelaars, jonge kerels van 18 tot 25 jaar, allen uit de omgeving Velsen/IJmuiden, waar ze weer de één of andere 'hoge' autoriteit omgebracht hebben. Als tegenmaatregel werden alle jonge kerels opgepikt van de straat, hoofdzakelijk scholieren, maar ook boeren, vissers, enz. Vervuild, baard, lange haren, zo hangen ze achter het prikkeldraad, want buiten hun barak, hebben ze ook nog een stukje straat afgesperd gekregen. Acht weken zitten ze er al te wachten op hun vrijlating.

Het enige onderscheid is het klassenonderscheid; de nette heertjes zonderen zich af van de 'gewone' arbeiders. Eén ding hebben ze allemaal …. luizen. Niemand is zonder en iedereen kijkt zijn hemd na als hij even tijd heeft. Ze hebben de erenaam "P.D.A. luis", want grotere zijn nauwelijks denkbaar.

 

Een meevaller; 's zaterdagsmiddags en zondags vrij van exercities, maar niet van appèl.

Ach, mooie herinneringen hebben we ook, zaterdagnacht laat nog 'cabaret' op iedere Stube. En allemaal zijn ze veranderd in grote jongens; een harmonica begeleidt en alles brult "Ketelbinkie", pand verbeuren met kledingstukken als onderpand, op het laatst loopt alles naakt. Dan moeten ze stuk voor stuk op de tafel zingen. "We zijn toch met meisjes onder mekaar!", zegt er een.

's Zondags alleen appèl en luieren in de zon, die al krachtiger wordt, en wachten: "of het nooit twaalf uur wordt".

 

Maandag, indeling van de nieuwe 'arbeidscommando's'. De SS vraagt timmerlui en schilders; ik meld me ook, maar de (häftling) kampcommandant stuurt me weer terug. Sinds mijn arrestatie ben ik niet meer geschoren, dat is 3 weken. En nou zag hij graag "als de godverdomme mijn baard eraf". Ze hadden me al vergeleken met een duikbootkapitein, omdat ik nog een aard kepi (?) erbij droeg. En ik had me ook voorgenomen, zonder te scheren naar Moffenland te gaan. Er was net weer een soort razzia gaande, omdat vele uit protest de baard lieten groeien. Zo moest ik mijn U-boot-baardje offeren. Daardoor bleef ik weer 'thuis', marcheren en 'drukken' en kwam de volgende dag bij het Gadella-kommando en niet bij de SS, wat me nooit gespeten heeft.

 

Dinsdag rukte ik uit met het G'la-commando, uit het kamp; vrijheid, zingend uit het kamp "Hilde Marie", eenmaal buiten zongen we het 'duikerslied':

"En dat we onderduikers zijn, dat willen we weten, en daarom zitten we in Amersfoort".

Van de Straatweg tot aan Soesterberg met de tram, oh wat deftig.

Met de geweerkolf worden we naar binnen gewerkt, door de "Nederlandse Landwacht". Terwijl de G'lak-soldaten duidelijk laten merken, dat dit werk hun niet ligt. "Luftwaffe" en "G'lak" staan bekend als de beste commando's. Slechtere zijn "Cavallarie, Kleinholz, Schritbok(?) en Dirkhoven", alles onder SS toezicht.

Alles leeft hier mee met de gevangenen, alles zwaait langs de weg.

Soesterberg, Café 't Zwaantje; hier wachten ouders, vrouwen, meisjes, familieleden en bekenden, om van een afstand hun zoons, broers, vaders en verloofden te zien. En op een zijweg, waar de Duitse wachters een oogje toe knijpt, ze wat toe te stoppen; brood of een brief. Ook een organisatie van de Soestbergse bevolking en omstreken, verzorgen dagelijks de commando's van het nodige, stevig belegd brood, zakdoeken, voerlappen, verband, enz.

De eerste dag werk ik aan de spoorlijn Utrecht-Amersfoort, G'lakstellingen aanleggen. Goeiege ruwe kerels zijn het. We moeten beloven niet weg te lopen, ze stoppen ons brood toe en 's middags koken ze pellkartoffeln. Een paar honderd meter verder ligt de spoorbahn en daarachter de "Vrijheid".

Ik reken uit, 15 km van huis, maar de angst is te groot. Dan gepakt worden betekent geknuppeld worden, bunkerstraf en vooral SS. 

Buiten het kamp, heeft vele voordelen, soms extra eten, vrijheid, familieleden zien, 's avonds 1 liter soep i.p.v. een 1/2 liter. Het middag appèl vervalt en de tijd gaat sneller om. Alleen onderduikers komen buiten te werken, de rest blijft achter en dat heet "honger", 1/2 liter soep en 's avonds een stuk brood. Dat zijn de met rode ballen getekend (politiek), zwarte driehoek (zwarthandel), Joden en diegeen die vrijwillig achter blijven. Twee dagen werd ik aan de spoorlijn, dan druk ik me bij de Flak-keuken. Grote verbetering, werk aan de openbare weg, extra eten, prima wachtposten. Uit een villa worden we nog verzorgd, nog meer vrijheid op erewoord, dat we niet weglopen.

Zo verloopt het een week.

 

Dan worden we uitgeroepen voor het transport naar Moffrika: 400 man. De laatste dagen hangen we nog rond in het kamp, meestal in de Rozenstruik en de tijd kruipt om. De feestdagen zijn een kwelling, ofschoon we vrij zijn van exerceren. Alles hangt buiten tussen de "straten"", en in de "Hoofdstraat" loopt alles op en neer te wandelen. Een Amsterdammer zei: "Moet je zien, net Zondag bij ons in de Kalverstraat".

Ondragelijk warm was het en de zon stak op de blote lichamen, alles liep half of bijna naakt, er lagen er te zonnebaden in de afvalgoot die rondom elke barak liep. Paria's, zwart van het stof, bruinverbrand.

Dan komt de verveling, je zet je neer naast iemand en praat, je weet niet eens wie hij is. Maar allen vertellen hetzelfde verhaal: Razzia, Sicherheids Polizei, gevangenis.

Ik praat met SS front-arbeiders, die hebben de benen genomen uit Rusland. Ze vertellen over partizanen; wonderlijke verhalen. Meestal zijn het avonturiers, die iets mee willen maken.

Of nieuwelingen, die je direct herkend aan hun gladde kop, die nog zo'n vreemde kleur heeft. Onderduikers, overal vandaan, uit Oranjehotel Scheveningen. Ze hebben 3 tot 4 maanden vast gezeten, "einzel-celle", hoofdzakelijk politiek, ondergrondse actie.

Oud Vughtenaren met straffen van 1 tot ? jaar; onderduikers. Door een knoeierij van de SS kampcommandant zijn ze zo lang in Vught geweest. Ze schelden op Amersfoort, smerig en vuil, vooral de w.c.'s. Vught was schoon en zuiver, baden elke week verplicht, met schone kleren en ontluizen.

 

Er zijn er drie, die Amersfoort en Vught al kennen van vroeger, al voor de 3de of 4de keer hier zijn, die begroet worden: "O, ben je der ook weer?"

Dan de "lage nummers", de "nieuwe" lopen al met 14000 zoveel. Dan zie je opeens 50 of 100, doorgewinterde rotten hebben, 3 a 4 jaar achter zich , gemeen en brutaal zijn ze, omdat je dat zijn moet, en vanzelf zo worden. Ze halen hun neus op voor ons: "wat jullie meemaken is een sanatorium, een gezondheidkolonie".

Dan vertellen ze over de eerste tijd in het kamp, over de winters en de "Jodentijd", dan wijzen ze op de golvende korenvelden die rondom het kamp liggen. "Als je wist wat daar allemaal ligt!" Allemaal hebben ze een baantje; Stube-älteste of 'knuppelaar', exercitiecommandant of kamppolitie, hebben verbindingen met de buitenwereld, krijgen brieven, rookwaren en eten van thuis, alles 'achterom'. Brood en eten verdelen doen ze ook met "het recht van de sterkste en brutaalste", waar je je in moet schikken. Naar Duitsland gaan ze niet, blijven vrijwillig in het kamp, omdat ze gewend zijn aan dit leven van eentonigheid en sleur. Dikke koppen hebben ze en ze praten graag.

 

Of je wisselt stiekem een paar woorden met de gijzelaars, die bedelen om wat eten of een sigaretje. De nette heertjes slurpen hongerig een paar lepels soep die ze gekregen hebben van een van het buitencommando. Het liefste zit een ..?.. de Mokumers, die alles van de vrolijke kant zien en iedereen in de maling nemen met een droog gezicht. Vooral de boerenjongens van buiten moeten ze hebben, want: Amsterdam alleen is Holland", volgens hun praten, zwarthandel, pooiers, joden-klapper, diefstal en nog meer fraais van de grootstad, als altijd ze de grootste mond.

Amersfoort is veel veranderd de laatste tijd, men mompelt "het Rooie Kruis zit er achter", een toverwoord "Rooie-Kruis". Pakketten met brood, zondags film, de veteranen schudden hun hoofd. Hemelvaart (18 mei 1944), als de SS leiding weg is, is er een voetbalwedstrijd; de gijzelaars tegen de häftlingen. Er zijn nog enkele kopstukken uit de voetbalwereld bij.

Maar de appèls gaan door.

 

Pinksteren (28, 29 en 30 mei 1944), cabaret van de häftlingen, snikheet is het in blok ?, maar toch is het leuk. Muziek en gekheid natuurlijk. Een sneltekenaar die "Lange Jan" en nog meer populaire figuren uittekent.

Het hoofd van de häftlingen was Frans van Laar; eigenaar van een renstal, zelf gevangen, afijn een vuilak, afijn misschien moest hij wel zo zijn, want soms lijkt het kamp net een kudde domme schapen.

Ondercommandant was "lange Jan". Een heel populaire figuur; een student was het en had een zeldzame lengte, altijd bereid te helpen. Hij had een Duitse trein laten ontsporen en daarvoor de doodstraf gekregen, wat later veranderd werd in levenslang.

Er waren eens ? van de Hitlerjeugd, die mochten hun haar houden, op een dag hadden ze gestolen en "Lange Jan" heeft ze hun achterwerk bewerkt met een dikke knuppel en ook een kaalkop. Lange Jan zei: "Zo'n lol als vandaag heb ik nog nooit gehad. De Hitlerjeugd heb ik op d'r donder gegeven." Zo was Lange Jan, iedere gewezene Amersfoorter kent hem.

Zo brak dan ook de laatste dag aan in P.D.A. Blij was ik dat ik er uit was en toch ook weer blij, dat ik dat alles mee heb mogen maken: mijn arrestatie, gevangenistijd en Amersfoort, ondanks alles wat we doorgemaakt hebben. Ik nam afscheid van "Ries", onze Stubefuhrer, van mijn onderbuurman, die altijd zijn eten ruilde om maar te roken, van Ketelbinkie, de jongste häftling, benjamin van de barak en van alle anderen, de exercitiecommandant trok minachtend zijn neus op:"Laat mij maar hier blijven" en toen werden we ingesloten in blok 6 tot 's nachts 1 uur.

 

De volgende morgen reden we al richting Oost, nog een laatste blik over Holland, Deventer, Enschede. Een moeder staat op het perron te huilen en een vader bijt zijn tanden op elkaar, een paar familieleden lopen zoekend langs de trein om nog wat eten toe te stoppen. Het laatste wat ze zien als de trein weg rijdt is de mitrailleur op de laatste wagon en een er achter van de Groene Polizei.

 

Bentheim, Duitsland. "Het land van belofte", zeggen we spottend en dan gaat het door naar Hannover, waar wie weet wat ons te wachten staat.

 

Hoofdstuk 3.

Periode najaar 1944

 

Laatste dag Amersfoort, vervoer naar Hannover, werken bij Hanomag

 

Zo was het dan de laatste dag in Amersfoort, we kregen onze kleren weer terug en waren zo blij als een kind, omdat we ons meteen al zo anders voelden. We werden opgesloten, met 400 man, in een barak en mochten er niet meer uit. Eerst was er een gedrukte stemming, maar tegen de avond begon er en te spelen met een gitaar. En toen hebben we zitten zingen tot diep in de nacht. Toespraken  werden gehouden en tot slot zongen we allemaal: "Van de blanke top der duinen", zodat de barak stond te schudden.  

Om 1 uur 's nachts kregen we een brood, boter, een stukje kas, werden geteld voor de allerlaatste keer en toen stonden we buiten op de appèlplaats, stikdonker en van alle kanten de schijnwerpers op ons gericht, in blokken van 20 man, te wachten op de dingen die komen zouden. "Lange Jan", de ondercommandant maakt ons nog bang: "Denk er om", zei die "vannacht wordt een aanval gedaan op jullie transport, om jullie vrij te maken. Hou je ogen goed open, je hebt ze nodig vandaag." Dat maakte de spanning nog groter.

Toen kwam onze 'bewaking', Duitse en Hollandse politie, zoveel heb ik er nog niet bij elkaar  gezien, want we waren het zwaarst bewaakte transport van alle die tot nog toe vertrokken waren. En zo begon de tocht door het nachtelijke Amersfoort, die wel twee uur geduurd heeft. Ze hebben ons helemaal om laten lopen, ik weet zelf niet waarheen. Op het laatst dwars door de stad. Net als een lange slang rondom bewaakt door geweren en machinepistolen.

 

Tegen de schemering waren we op het goederen station en 4 uur 's morgens richting oost. De Hollandse politie ging mee tot aan de grens, ze namen nog netjes afscheid.

Bentheim, alles uitstappen. We werden toegesproken in het Hollands door een grote luidspreker: "We waren nou in Duitsland en al die flauwekul meer. We stonden hier als grootste saboteurs van 1944, maar ze waren dan nog grootmoedig voor een keer. We gingen naar Hannover en waren dan vrij, maar moesten werken en nog eens werken om alles goed te maken".

Die kerel zei o.a.: "Wat zullen jullie kinderen later zeggen?" Die zullen zeggen: "Vader waar was je met de oorlog?"Dan moet je antwoorden: "Toen zat ik al gevangen in Amersfoort, terwijl anderen werkten voor de overwinning!". Daar hebben we later nog dikwijls om gelachen.

Afijn, verder ging het naar Hannover. Later hoorden we, dat het in Bentheim, al twee gelukt was om de benen te nemen en wel vanuit de piesbakken.

 

In Hannover werden we ondergebracht op de zolder vaneen ouwe fabriek, 7 trappen hoog, we aten ons voor het eerst vol met Duitse soep. Een week bleven we daarboven, waren nog niet vrij, maar bevonden ons in een "Ertüchtigungslager"en stonden onder toezicht van de Gestapo. Als we erg zoet waren, waren we met 9 weken vrij.

 

De eerste avond, of liever nacht, waren er al 5 spoorloos verdwenen. Zo smeerden er in het geheel 15 man. Eerst voor de paardenkeuring en toen op de fabriek.

Ik kwam bij de "Bau-abtielungen", 100 man sterk. Er werd een nieuwe hal gebouwd en wij moesten vanaf het fabrieksplein met 3 lorries, een puinhoop wegrijden. Midden in die hal, op de plaats van het puin kwam een groot water-bassin. Dat was een mooi gezicht.

Van de 100 man waren voortdurend 40 a 60 stuk, gewoonweg niet te vinden, die verdrukten zich op de Wc's of in de stad, gingen een bioscoopje pikken,  over de fabrieksmuur, 's avonds doken ze weer op.

4 maal per dag werden we geteld en toch was er steeds een of meer van tussen. Een andere ploeg moest de hele dag machines poetsen en als ze klaar waren, moesten ze weer van voor af aan beginnen. Afijn je kon zo echt zien, dat ze niet wisten waarheen met ons.

We zagen de eerste Italianen, de "Badoglio's" die hadden het nog slechter, werden getrapt en geslagen. Verder Russen en Fransen, daar zag ik ook Frits voor het eerst. Toen begon het met luchtalarm, 's nachts bed uit of je wou of niet, 7 trappen op en af in een kelder, die eigenlijk een grote doodskist was voor alle 400 man tegelijk.

De eerste paar keer bleven we liggen, maar dat leerden ze ons af met de gummistok, onder de bedden werden ze vandaan geslagen, die zich verstopt hadden. Ik bleef ook altijd liggen en als ze dan kwamen zoeken, schoof ik 4 bankjes onder de tafel en ging daarop liggen, zo had er zich een een verstopt buiten het raam, die werd gezien en zo ongenadig geslagen, vlakbij mij en ik lag te beven onder de tafel, zo verging mij ook de lust. Er waren 3 wachten, hele ouwe kereltjes, maar zulke vuilakken.

 

Afijn, dat ging ook voorbij, zo verhuisden wij naar Muhlenberg.

De eerste bombardementen maakten we mee, eerst veraf. Hoofdzakelijk: Misburg" een grote oliefabriek, dat was half 12 's morgens en 's middags 1 uur werd de "Bau-abt" gehaald om de spoorbaan te repareren, toen was net de invasie begonnen. 's Nachts 1 uur waren we thuis en 4 uur moesten we weer uit bed voor het morgenappel. Een paar dagen later werden 20 man uitgestuurd, mee helpen opruimen, ik ook natuurlijk erbij. 14 dagen lang van 11 tot 11 uur, met een vorarbeiter van de Hanomag erbij, dat mannetje had het zo zuur.

We hadden al gauw door hoe je van de fabriek weg kon komen in het dorp en toen was het bietsen voor brood en eten. Ik zag daar voor het eerst de tommy's, want daar werkte nou letterlijk elke nationaliteit, zelfs strafgevangenen. De tommy's moesten de olietank kapot branden en wij moesten de stukken in wagons laden. We kregen  de naam 'olieploeg', want we stonken als de pest, alles was olie. Maar de tijd vloog om, dat was fijn.

 

Weer terug op fabriek. De tweede dag werd ik er weer uitgepikt; 15 man voor de montage. IJzerballen sjouwen bij een boot van een voorman, die de hele dag dreigde met Gestapo en I A Lager. Toen was het al zover, dat we net leefden als paria's; op blote voeten liepen net als de Russen, maar ook dat ging voorbij. We waren onderhand 'vrij'. Lager in Muhlenberg.

 

Toen kwam ik op de"Lehrlings-Werkstatte", 14 dagen duurde dat. Van daar onder in de hal aan een grote "Hobel-machine" vlakbij Frits. Met een Duitser die me aan het leren moest, een reuze goeie vent, ik viel net in de nachtdienst. Het werd toen al zo erg 's nacht met alarm. De eerste week nachtdienst was voorbij, de eerste maandag dagdienst was begonnen, 's morgens 11 uur, voll-alarm. We gingen net als anders, liggen slapen voor de bunker, een uurtje later trokken ze over. Het waren er heel wat, ik zeg opeens: "Kijk eens, vlak boven ons zitten ze!" En meteen lieten ze de bommen al los, we werden allemaal op een hoop gegooid, alles door elkaar en toen kwam er een regen van straatklinkers. Meteen kwam de tweede golf over.

Zo beleefde ik de eerste aanval op de Hanomag, half 1 was het. Toen het voorbij was, heb ik nog eens rondgekeken en ben hem gesmeerd. Volgende morgen even geneusd en weer foetsie. Zo 3 dagen lang. "Waar ben jij geweest", zei de chef. Ik zeg: "Op het dak helpen, helpen repareren".

Toen ben ij overgeplaatst naar de nieuwe hal. Zo kwam ik mooi van het puinruimen af. Van toen af kwamen ze iedere week een paar maal, ze wachten net zo lang tot alles heel was, en dan maakten ze weer brandhout. Ik werd toen ook al tamelijk onverschillig, nou lach je eigenlijk om die dingen. Ik liet 's nachts de machine in de soep lopen en ging bij de cokespot liggen slapen en al zo meer.

Later konden we niet veel meer doen, vanwege alarm en zo vergingen de maanden.

 

Ik heb altijd zo'n beetje op m'n eigen geleefd en ben tamelijk goed rondgekomen. Als er een bombardement was geweest, waren we blij, dan viel er weer wat te eten en te verdienen.

Er waren een 6 man van ons doodgebleven door bommen, die hadden zich veilig gewaand op het open land en juist daar vielen de bommen. Die hebben drie dagen achter de barak gelegen, zo open en bloot, één zonder hoofd, en een ander met een half lichaam, een met zijn ingewanden eruit. Zoveel waren we waard.

 

Ik had ook nooit gedacht, dat ik het overleven zou.

Een andere keer had ik foto's gehaald in de stad, 6 uur alarm, ik lopen wat ik kan, om buiten de stad te komen, half zeven grote aanval op Hannover. Ik lag voor het lager in een greppel en keek alles mooi aan. De hele lucht vol machines en lichtkogels en iedere keer zo'n lading.

Toen het voorbij was, ging ik in de barak, maar toen begonnen ze nog een keer.

Maar het geluk is steeds met me geweest. Het eten werd ook steeds minder en slechter, maar eigenlijk honger heb ik nooit gehad, al had ik maar een schijf koolraap of een paar gestolen aardappels, alles met alles nog steeds geluk bij een ongeluk.

En zo werd het dan weer langzamerhand voorjaar.

 

Maar om verder te gaan, ik schrijf alles maar in het kort. want anders had ik een hele blocnote nodig. Dit zal ook wel niet de laatste brief zijn. Ik zal de grootst mogelijke moeite doen, geregeld brieven weg te  doen, als ik eerst maar iets van thuis gehoord heb, dan gaat het wel beter.

 

Maar over Hannover; in het voorjaar kwamen er Joden in onze hal, we hadden het al gemerkt. Naast ons kamp werd een ander kamp gebouwd. Amersfoort in het klein, prikkeldraad en schijnwerpers.

En toen kwamen op een goeie dag de Joden van Kattewit (Polen) allemaal uitgehongerde geraamtes, onder toezicht van de SS.

Iedere Hollander kreeg er 2 bij de machine, voor aan te leren. Er was van alles onder; hoofdzakelijk Holland, België, Frankrijk en Polen. Ook rasechte Amsterdamse Joden.

Voor ons was het rot, de hele dag bedelden ze om eten en we hadden zelf niet te veel, er waren erbij die in elkaar liepen van de honger. Dat duurde 3 weken, voor ons de aardigheid eraf. De hele dag die SS rond om ons heen.

 

Gelukkig werd ik overgeplaatst naar Minden. Dat ging ook zo Duits: 's Morgens half 5, ik wou net opstaan om te werken, komt de Hollandse vertrouwensman: "Die en die moeten om 8 uur met alles wat ze hebben in de Hanomag zijn." Daar werden we geteld, op een auto geladen er af, naar de Reichsbahnwerke-Hannover_Leinhausen. 25 werden doorgestuurd naar Minden. Ik heb me ook erbij gemeld, weer 60 km dichter bij de Hollandse grens. Tot zover dat.

Over Minden schrijf ik in de volgende brief, want daar heb ik ook mijn diverse avontuurtjes beleefd. Een ding is vast, vroeger waren wij de vertrapten, maar nu is het anders.

Vanaf de 1e Mei 1944 hebben ze me in de laagte gedrukt.

Toch ben ik blij alles meegemaakt te hebben. Ik had het toch niet willen missen, veel te interessant. Opgepakt, verhoord, al dat verslepen en die cellen in de diverse gevangenissen, net als een echte boef. In Amersfoort kaalgeknipt als de ergste misdadiger, met allerlei slag mensen samen, boeven, burgers, onderduikers, studenten, priesters, politieke gevangenen en Joden.

't Egoïsme meegemaakt in kampen en lagers, vechten voor het eigen behoud en hard en gemeen zijn voor een ander, allen het eigen ik en nog eens ik. Als vee versleept 's nachts, zelf wist je niet waarheen. In Duitsland overal voor gebruikt waar die Moffen zelf geen zin in hadden. Ze hebben ons gezegd dat we alleen vreten konden; wij zeien dan: "Waarvoor zijn we anders hier?"

De Hollanders waren nog erger dan de Italianen en de Russen stonden veel hoger, maar wij waren degenen die terug beten, de "freche  Hollander", met de grote mond. Ik heb ze terug zien komen uit de concentratiekampen, zo zwak, dat ze amper nog staan konden, de schuilkelders mochten we niet in, nur für Deutsche - nicht für Ausländer. Het zelfde met de cafe's en eetgelegenheden. Russen moesten ons eten koken en uitdelen, maanden zonder drinken, waswater, geen kolen, zonder behoorlijk bunkers. Alles vol luizen en vuiligheid en nog kan ik ze niet haten, tenslotte waren er ook mensen die onze toestand begrepen, ons brood toestopten en ons behandelden en met ons praatten als met een gewoon mens, vooral de Duitse vrouwen. Ik heb geholpen ramen dicht timmeren voor een hap eten, koffers dragen voor 2 broodbonnen, wagentjes helpen vooruit duwen voor een stuk brood.

Aardappels gezocht, gerolen en van de straat opgebeurd. Koolraap en knollen rauw gegeten, uren in de rij gestaan, als er soms nog wat soep over was in de keuken.

Heel ouwe mensen gezien, die dood onder het puin werden gevonden. En weer jongens die niet lopen konden, zo kapot waren hun voeten 'grote open wonden'. "Daar konden ze nog best mee werken", zei de Sanitater.

Als we bij hem kwamen vroeg hij eerst wat we waren. "Wat Hollander?' Dat waren allemaal saboteurs en simulanten en blaumakers. Als we met een brood liepen onder de arm, verdiend, gekocht of gerolen, dan werd het in het lager afgenomen, alle andere dingen dito.

Een ouwe vrouw waar ik bij werkte, zei eens:"Jullie moeten ons ..?lockers toch wel erg haten, de hele wereld is nu tegen ons."

Heb lopen dwalen door de puinhopen, met mijn ziel onder mijn arm. Cokes hebben we gejat om het tenminste zondags een beetje warm en gezellig te maken. Eerst met ovens, later heeft de SS ze omgetrapt, omdat de Joden zich kwamen warmen.

De tommy's hebben we over horen en komen  gaan. Onder de kribben gelegen en gedacht: "Dit is het einde misschien."

En toch steeds geluk gehad. 's Winters gewerkt, 's nachts zonder dak en vensters in regen, sneeuw en hagel. Met allerlei slag mensen geleefd en gepraat. Russische vrouwen van 50 en 60 jaar werkten in de hal, die moesten heel de dag water weg vegen en opscheppen.

Eerst gooiden ze je een brood toe, de heren 'vorarbeiters', en dan schopten ze je weer voor je donder, en altijd nog de Fuhrer voor en na.

 

En onderhand volgden  we het front en verheugden ons over iedere stad die viel en troosten ons met "Nog even"of "Nog een maand".

Toch zag ik de eerste tommy's sneller als ik dacht. Alles verliep nogal rustig en zonder erg grote gevechten, maar tot zover mijn belevenissen in Duitsland.

Hoofdstuk 4.

Vanaf 1 maart 1945 tot ver na de bevrijding.

 

Minden

 

Zo kwamen we met 25 'kaalkoppen' de 1e Maart 1945, 's avonds half 8 in Minden aan.

Direct was het luchtalarm. Een van de Reichsbahn bracht ons naar het lager. Een ding scheelde, alles was gloednieuw, de barak, dekens, bedden en strozakken. Luizen brachten we zelf mee, nog wel van die echte 'Muhlenbergse' beren. We mochten uitslapen tot 8 uur.

De volgende dag zagen we eerst waar we huisden, direct aan de spoorlijn en overal rondom bommengaatjes. Ze haalden ons voor de fabriek, het was eigenlijk een soort hal en er werden locomotieven gerepareerd. Wij hadden al gauw door wat het was, hartstikke zwart werk, alles roet en kolen.

Ik hoorde dat er 8 man nodig waren voor barakkenbouw en toen gaf ik me op als schilder. Volgende dag moesten we dan om 7 uur beginnen, dat was een Zaterdag, en tot half 4.

Nou, het was nog erger als de Hanomag. We kregen een 'vorarbeiter', een ouwe man, die zei: "Ja, jongens werk is er niet. Loop maar wat rond en als de chef komt, dan verstop je maar!

Zo hebben we ook de dag zoekgebracht, de locomotieven een beetje bekeken, wat ook niet lang duurt, rondgehangen en ons gedrukt.

 

Die dag had ik mijn eerste belevenis in Minden. Ik was klaar en wou het stadje wel eens bekijken, ongeveer 5 uur liep ik in de hoofdstraat, toen hielden ze me aan voor 'ausweis', die vent liet me weer gaan. Maar een paar meter verder, stond er weer een en hield me vast, omdat hij dacht dat ik hem gesmeerd was van Hannover. Ik moest mee naar Polizei-prosidium(?) en daar hielden ze me vast tot half 10 's avonds, want Ausländer" mochten na 7 uur het lager niet verlaten, in de stad helemaal niet komen en buiten de stad evenmin.

Ze brachten me op een zolderkamertje. Er zaten al wat Italianen en Russen, en er was een Pool, die heeft de hele avond heen en weer lopen vloeken van: "Jopajomat, goei jopajomat!!" Dat is een Russische vloek. Een Italiaan zat er al 5 dagen.

Naast ons zaten Russen vrouwen op het kamertje, dat hoorden we aan het zingen. Toen was het even stil, niemand zei meer wat. Opeens zei naast me een jonge Rus: "Godgloeiende godverdomme, vuile kelere stinkbende!!!" Net zo als ik het hier schrijf. Ik lachte me rot en toen vertelde hij me dat hij met een Hollander samenwerkte.

Nou, ze werden langzamerhand allemaal weggehaald door hun firma's. Alleen ik was nog over, met een Italiaan. Ik ben gaan liggen op een bos stro, omdat ik dacht dat ik toch de nacht wel daar bleef, maar op het laatst was ik ook aan de beurt. Die kerel 'maakte' net luchtalarm en zei: "Auf dem schnelsten Wege zuruck nach dem lager, Aber geschwind!!!"

En ik wou wel lopen. In het lager hadden ze me al vermist. 's Zondags zijn we 'm toch gesmeerd, naar de haven kijken voor de Hollandse schepen, want ik was toen vast van plan op een schip te gaan.

 

Maar eerst de Hollanders waar ik bij was, 16 man lagen we;

  • 2 Limburgse kleermakers die ondergedoken was, één die 'm uit Frankrijk gesmeerd was, dan
  • 2 'nette Hollanders', dus geen kaalkoppen, maar ouwe Hollanders, een uit Hoogeveen, en Abcoude, de
  • 3 Mokumers,
  • naast me een jonge timmerman, ook een 'duiker', dan
  • een markthandelaar (in zwart). Die heb ik kennen geleerd in de celletjes onder het gebouw van de Sicherheits Polizei, Euterpestraat, Amsterdam en sindsdien is hij helemaal met me meegereisd. Dat was ons 'meisje', voor poetsen en koken, eigenlijk net een wijf, hij was niet helemaal zuiver op de graad ook .
  • Verder een Ako-boy van Amstel-station, pas net weer vrij uit "Strafkamp Lahde" voor 'blaumaken'
  • een boekverkoper uit Den Haag en nog
  • een kantoorklerkje uit Hillegom (ook geen kaalkop), beide met veel 'kouwe kak', voelden zich eigenlijk te hoog voor ons.
  • Dan een Brabander uit Vught met recordtijd 'blaumaken', stond op de lijst voor "Lahde", maar had geluk, dat ie mee mocht met ons, de langste van alle.
  • Dan kwam de schrik van de kamer, een uit Werkendam, berucht recidivist bij herhaling, als kind aan huis in Veenhuizen, zwart slachten en jatten. Een goeie dag was hij foetsie en sindsdien werd er niets meer gejat.
  • Een bakker uit Loosdrecht,
  • Een student uit Wassenaar, met 3 maanden Scheveningen (Oranje Hotel) wegens ondergrondse actie.
  • En nog een Schiedammer, nooit gewerkt, altijd ziek geweest en een kerel als een boom,
  • nog een Schiedammer, zoon van een koekjesfabrikant en lest not last
  • ikzelf

 

Op de andere kamer woonde dan de rest, een zeeman uit Almelo, een Hagenees,en nog wat boerenjongens uit het Noorden. O ja, we hadden ook nog een rasecht Volendamse visser en voor wij kwamen woonden er al 2 Italianen en 3 Polen in de barak. De rest van de kamers, 7 stuks, stonden leeg. Zo, dat was dan de voorlopige bezetting van ons huis.

Op fabriek heb ik eerst een paar dagen rondgelummeld en allerlei flauwekulwerk doen. Nou echt werk zoeken en toen douwden ze me bij de barakkenbouw. We moesten met een wagentje eerst kuipen kalk wegbrengen vanaf de fabriek in Minder. naar een dorp ergens buiten en later stenen en hout. Stel u voor, met zo'n klein karretje en dan 6 man, nou het werd mooi weer, we wandelden op ons gemak heen en terug, onderweg ijverig 'sigaren kiepen', zoekend. En waren meestal net voor het eerste luchtalarm terug in de barak. Soms hadden we geluk dat het tot 5 uur zowat duurde of ook wel eens pech, zodat we nog een keer heen en weer moesten.

 

Het eten was slecht als altijd. De eerste dag dat we aankwamen, ging het; nudelsoep, maar na drie, 4 weken was het soep met bovenop drijvende koolzaadklontjes en onderop een of meer aardappels, dat lag eraan hoe laat je bij de soeppot was. 's  Zondags gaf het 'pell-kartoffel mit saks' was berucht, ze waarschuwden ons al de eerste keer, het was klare olie en dat gaf schijterij. De eerste keer riskeerden we het, maar die nacht zijn we daarvoor gestraft.

Nou waren we ook gewend 3 keer brood per week in Hannover, maar hier was het Zaterdag 's middags 'alles' ineens. 4 pond brood, stukje boter en een stukje worst. Nou de meesten zetten zich meteen ..?.. en hadden 's zondagsmorgens niks meer. En degene die zo sterk waren, dat ze bewaren konden, die werd alles uit de kast gestolen. Dus dan maar een keer flink eten en de ander voor zijn, nou dan zaten we heel de week alleen met een pot soep.

Zo leerden dan het 'bietsen',  oftewel schooien. De een na de ander verdween met een zak onder de arm op het boerenland. Die Veenhuizerklant en die Vughtenaar waren de brutaalste. En ook de grootste vreters, die hadden niks anders gedaan in Hannover, die hebben maanden geleefd zonder etenskaart, maar dat maakte ze niks uit, eten en werken deden ze bij de boeren.

Ik ging ook de eerste maandag op stap 'op de biets', maar dat ligt me niet. Het beste kon je nog de boerin treffen, maar de angst was zo groot onder de mensen. Maar we kwamen toch niet met niks terug, hier een hap eten en daar een snee brood of een handvol aardappels, hier een snauw, maar ergens anders weer waarschuwing: "Pas op, daar woont Polizei!"

 

We gingen tijdens luchtalarm, dat was de beste gelegenheid,, 's avonds was het te donker, dan waren de boeren bang, en 's Zondags hadden we de hele dag; dan zorgde ik voor 12 uur op het land te zijn en dan vroeg ik of er nog wat over was van 's middags. Dat werd zelden geweigerd, een bord aardappels met een stukje vlees schoot er altijd over.

Later deed ik dat alleen 's zondags. In de week had ik gauw wat anders gevonden, bedelen is mij nu eenmaal niet gegeven. We hadden volop kolen, eigenlijk briketten, die jatten we 's avonds langs de spoorbaan, waar de locomotieven moesten tanken. 's Morgens met ons karretje gingen we onze klanten bedienen, kolen tegen aardappels of brood. Al gauw kwamen ze ons al vragen of we wat brengen konden, ik kreeg toen een vaste klant.

Ik was toen later niet meer bij de banploeg en zo kon je me 's avonds zien sjouwen met mijn zakje kolen op mijn nek en bleef dan meteen mee-eten, zo rolde ik dan overal door. Het was echt weer fijn een beetje Luilekkerland mee te maken. Ze waren ook leuk voor me, de man was officier en invalide en kinderen hadden ze ook. Hij was fanatiek voor Hitler en zij zei steeds maar : "het is gauw voorbij, de pantsers zijn al daar en daar!"

Zo liep het tegen Pasen, ik was onderhand weer in de fabriek gedouwd. ze waren de fundamenten aan het graven, toen komt er weer de een of andere chef, die had een paar Hollanders nodig voor hulpmonteur. Ik zei: 'die is monteur en die ook". Maar hij stond erop dat ik het zijn moest.

En zo kwam ik in de smidse, net een week voor Pasen, weer allemaal prutswerk doen bij een monteur die ze niet allemaal bij elkaar heeft. Hij klaagde de hel dag oer zijn vrouw. Zijn vrouw zat in Lunebrug en hij zat alleen hier zonder verzorging en eten en "krieg ist Scheise"en daarbij liep hij de hele dag met zijn S.W. petje op. Voor de rest was hij ook niet slecht, alleen zonderling.

 

De meeste Duitsers waren uit Rusland en Polen van de zg "Ostbahn" en allemaal gevlucht voor de Russen. En verder zat de hele fabriek vol met Oekraïense vrouwen en mannen ook van de "Ostbahn".   Zo heb ik nog een week daar rondgehangen en me dat zo eens aangekeken. Die Hollanders hadden het weer gedaan, ik hoorde een chef zeggen: "je kan ze overal vinden, behalve op het werk niet."

En zo was het ook, als wij buiten liepen met onze kar, zag je der hier een lopen, die liepen te zoeken en daar liep er weer een te wandelen in de stad, of ze kwamen op bezoek bij ons op het werk. Blaumaken was weer aan de orde van de dag. 's Morgens lachten we ons rot, dan was het: "Jan sta nou eens op!" "Ik heb geen zin", zei Jan. In de hoek lag er nog een te snurken, als je hem wakker schudden dan bromde hij: "Ik maak blau vandaag". 

Op de fabriek werden de namen afgeroepen. Van de Hollanders lag de helft nog in bed en zo ging het meestal. Eerste Paasdag hielden ze de 2 grootste boeven vast in de kelder van de fabriek. Onderhand hadden een stuk of wat de plaat gepoetst, die een van Loosdrecht verbrandde al zijn papieren en smeerde hem naar Osnabruck, wou daar beweren dat ie uit Keulen gevlucht was, we hebben nooit meer iets gehoord van hem.

Een ander, die van Veenhuizen was ondergedoken bij een boer in Hannover, later hoorden we dat het bij een boerenvrouw was. Die misten we erg, ten eerst vermaakte hij ons met zijn verhalen uit de bajes, dat was de leuke kant. Maar ook kon die zijn vingers niet thuishouden, als hij 's morgens liggen bleef, kon je er van op aan dat er weer wat weg was. Toen was ie op een zondag opeens weer in de  barak. Toen heeft hij 2 anderen het hoofd gek gemaakt, om mee te gaan. Die waren zo stom en lieten zich pakken, maar later waren ze weer vrij.

We hadden ook 2 Hollandse krijgsgevangenen 2 dagen te gast, die waren gevlucht uit een kamp bij lelle boven Hannover. Vanuit Muhlenberg sloot zich nog een Hollander bij hen aan en van ons ook. Zo vetrokken ze met vieren richting Holland.

14 dagen voor de tommy hier was. Of die ooit zover gekomen zijn? Zo hadden we Pasen '45 (1 en 2 april 1945) , van te voren stopten ze onze barak vol met Russen, hele families, vrouwen, kinderen, meisjes, jongens, luizen en wandluizen.

 

Toen kregen we door hoe de Russen aan de kost kwamen, die kregen een tip van hun kameraden, dat hier of  daar een wagons stond met tarwe of  rogge. Voor Pasen ontdekten ze een wagon met bonen, tarwe en haver en toen ging het er op af 's nachts, hele zandzakken vol, wij er ook op af natuurlijk. Ik ben ook door zo'n smal luikje gekropen, de angst vrat me op, met een klein zakje vol kroop ik er maar weer snel uit. En van ons kwam met een zandzak op zijn nek thuis, toen was het haver in plaats van tarwe en hebben ze alles in het schijthuis gegooid.

 

Eerste Paasdag, allemaal wouen ze op de biets. Toen wij weggingen kwamen de Russen alweer terug, die waren goochemer en vraag niet waarmee. Ham, spek, eieren en paaskoeken. Ja, wij waren te laat, maar toch gingen we op stap. Ik ben haast wel 10 km buiten Minden geweest, maar veel was het niet, omdat ik te bang ben om te vragen. Je neemt je voor brutaal te zijn, door te zetten, maar als je er dan voor staat, zinkt de moed weer in je schoenen. Een stukje koek kreeg ik, overal waren de Russen al geweest en nog stroopten ze rond en dan kwam je die of die tegen en dan die weer.

Ik heb nog gegeten bij een arbeidersvrouwtje, ze stuurde haar dochtertje naar buiten om me te roepen, omdat ze me zag lopen. Hele tijd heb ik zitten praten, ze was het dan ook zo zat, gaf dan wat aardappels mee, want brood had ze niet en als ik honger had, moest ik gewoon bij haar terug komen. In het lager pell kartoffeln met olie saus.

's Avonds nog bij mijn klant gegeten en volgende dag weer op stap. Paasmaandag. Zelfde liedje, veel lopen en weinig vragen, een keer gegeten bij een grote boer, aardappels met een kippenkluif en een stuk brood mee. ik was met 2 Russen en de Volksstorm zat ons nabij. Ons verstopt! En weer terug over landweggetjes. Verderop de Groene Polizei.

Dat was het Paasfeest voor de Ausländer in Deutschland. Ik liep ook nog langs een huis, daar riep een vrouw me achterom. Ik kreeg een paar pond brood, ze huilde en zei: "met een paar dagen hebben we hier ook oorlog!" Of ik niks zeggen wou en voorzichtig zijn met het brood. Toen riep ze me weer terug en gaf me nog 2 eieren. Dat was vlakbij Lahde, daar moest ik omkeren van de politie. 's Avonds ben ik er nog eens op uitgegaan, naar een andere kant, voor brood en koek, maar het was zo oppassen met de Volksstorm, het wemelde van soldaten, toen ik een paar huizen gehad had, ben ik weer naar het lager gestapt. 

We hebben nog gezellig gepraat en gezeten. Ze waren allemaal thuis en er werd nog gekookt en gesmookt. De Russen kwamen op visite en ik heb nog gespeeld op een gitaar van een Russin. En er was pas een transport Italianen gekomen. Daar hebben we ook mee gepraat. Zo was het dan laat geworden. Ik en nog een paar anderen lagen al op bed, toen kwamen ze opeens binnen vallen van de Reichsbahn. We schrokken ons rot, er zei iemand: " het is politie, ze zoeken alle kamers af."

Meteen stonden ze al binnen, we dachten dat het voor die bonen en tarwe was, maar ze zeien "Alles inpakken en klaarmaken, vannacht vertrekken we met een wagon naar Wienburg.

Nou, dat gaf een opschudding. Al die vrouwen en kinderen aan het huilen, alles liep door elkaar, toen gaf het nog luchtalarm. Ik heb mijn koffertje genomen en ben gaan wandelen, want ik had geen zin mee te gaan. Ik heb het ondergebracht bij die mensen, waar ik altijd at en heb een poos buiten gelegen op een bank.

's Nachts ben ik weer naar de barak gegaan en ben in het strohok gaan slapen. Volgende morgen merkte ik dat nog 5 Hollanders zich verdrukt hadden. De grootste schreeuwers waren meegegaan. Ook wat Russinnen waren gebleven. We hebben alles wat eetbaar was, aan bonen, aardappels en tarwe, wat de anderen achtergelaten hadden, opgesnord. Een primitieve maalmachine vonden we van de Russen. Tarwe werd gemaald en koeken gebakken. Tarwe met water in een koekenpannetje en het ging verdomd goed. Een waschschaal vol bonen werd gekookt met aardappels.

Ik wou 'm steeds smeren, toen, naar het Noorden, waarom weet ik nog niet.

En alles trok terug richting Oost.

Een paar soldaten hielden me aan: "Waar wil je heen?"

Ik zei: "we vertrekken straks naar Wienburg!"

"Schaam je je niet", zei der een, 'Zo'n jonge kerel, die hoort voor aan het front."

Toen lieten ze me weer gaan en ik dacht: "Barst!!"

 

Toen werd het heel stil, alles trok haast weg, alleen wij hokten in onze houten keet.

 

We maakten een beetje artillerievuur mee; 's nachts werd het een beetje erger, maar nog niet zo erg dat we ervoor ons bed uitgingen. We zijn rustig door de gebeurtenissen heen gerold. De derde dag dat we 'ondergedoken' waren, hoorden we dat de keuken nog soep uitgaf. Ik ging er heen met 2 anderen, maar eerst zo, er komt er een terug uit de stad en die zegt: "Kijk eens, ik help een ouwe man met zijn wagentje douwen en hij geeft mij een handvol sigaren en verderop een soldaat roept me en geeft me een handvol vruchtendrops. Bij de keuken zagen we de Russen al slepen; een met een zak en een ander met een kist. En op straat de Duitsers dito. Wij rondkijken en toen zagen we verderop een groot wehrmachts magazijn, dat hadden de Duitsers vrijgegeven voor te plunderen.

Wij ook naar binnen en keken onze ogen uit. Dat was nou van alles in, vlees, vet, boter, sigaren, bonbons, bus groenten en fruit.

Vis en sardientjes in blik en nog meer. Zoveel heb ik nog nooit bij elkaar gezien. We hebben gesjouwd als havenarbeiders, en die Duitsers waren als hyena's, die kregen hun hals niet vol. De boeren van buiten hebben gesleept met paard en wagen. Toen kwamen opeens soldaten: "Alle Ausländer raus!!!"

Ze lieten mij lopen, maar ik voelde me er ook onder begrepen, we hadden toch onze portie binnen. We hebben een grote schaal rijst gekookt, met boter en dik suiker en alles proeven.

 

Dit was wat we alles hadden:

  • 50 kg. suiker
  • 50 kg. suikerklontjes
  • 30 kg. rijst
  • 30 kg. brood
  • 15 kg. jam
  • 1 vat varkensvet (schmalz)
  • 75 kg. blikjes vis,
  • 25 doos honing
  • 80 kg. boter
  • 24 bus kaas
  • 1 baal macaroni
  • 24 bus appelmoes
  • ? bus vlees en worst en nog eens 24 bus
  • 30 flessen jenever
  • 120 kistjes sigaren
  • 30 kg. rogge
  • 20 dozen bonbons.

 

Eerste avond volop feest, een paar moesten we in bed slepen en alles was aan de kakkerij, de hele nacht door liepen ze heen en weer, alles was volop aan het koken, de Russen hadden feestmaaltijd. De volgende dag ontdekten we nog een groter magazijn, 5 verdiepingen hoog en nog een kelder vol. Het waren allemaal zalen en in iedere zaal lag wat anders opgestapeld, busjes haring, busjes melk en er stonden 5 vaten hele dikke zoete melk 'sahne' zeien de Duitsers, alle soorten koekjes en keks, biscuit, geroosterd brood, tabak en shag, op de zolder honderden zakken witmeel, bussen met peren, appelmoes en pruimen, stroop. Alle worst en vleessoorten en wat je je maar enigszins denken kan.

Alles was aan het slepen, likken en snoepen. Hele deftige dames, in de ene hand een open blik met peren en met de andere hand stonden ze te likken uit dat vat melk. Ik stond met een andere Hollander bij de afdeling 'fruit in blik', net als verkopers uit de Galerie Modern of de HEMA en lieten de Duitse meisjes proeven van peren in blik of als ze liever pruimen hadden.

We hebben ons volgestopt met alles eetbare wat we zagen, maakten bussen vlees, doperwten, worst of moes open proefden even en gooiden de rest weg. Ik liep te sjouwen met een paar duizend sigaretten, toen kwam een vorarbeiter van de banploeg en vroeg: "waar kan je die krijgen?" Ik zei: "Hier neem deze maar!!"

En steeds viel me in, het belachelijke van deze idiote wereld, hier ligt alles te koop en een paar 100 km wijd weg vallen ze neer van de honger. Ik heb de mensen bekeken als ze zo losgelaten werden op al dat eten. Sommige schudden het hoofd: "Zo'n smeerlapperij, die hadden nog genoeg en ons hebben ze laten snakken". En die wouen nog langer oorlog voeren!"

Anderen: "Waar staat de Schnaps?" Of al het andere geen waarde meer had, ik heb een hele zak vol suiker aangesleept voor een ouwe vrouw, ze was zo blij als een kind. D'r liepen er al dronken door het gebouw. Afijn, ze hebben dagen lopen slepen. 

 

Voor de Amie's kwamen, stak de SS het hele lager aan, alles verbrandde, alleen de kelder niet en daaruit hebben we nog dagen lopen slepen. Die lui kunnen niet genoeg gestraft worden, hopelijk zal het ze ernaar vergaan. De Russen ontdekten een wagon met pakketjes. Er waren ook 3 van ons bij, van alles haalden ze eruit, herenpakken, schoenen, kleren, jassen, ondergoed, ze staken meteen helemaal in het nieuw, van top tot teen, hoeden ook, ik was te laat, het enige wat ik vond, was een pak fotomateriaal, nou was ik zo dom, alleen de rolfilmpjes hield ik, de rest smeet ik weg, wat me nou nog spijt.

 

De een, een Limburger zei: "Nou moet ik nog een motorfiets hebben, dan smeer ik 'm meteen naar Holland". en na een half uurtje had ie er werkelijk een. 3 andere hadden zich nog een fiets bezorgd en een paar dagen later verdwenen ze in de richting van Holland.

 

Maar verder, ik leende de fiets van een en fietste rond, toen zag ik tot mijn verbazing de eerste Amie's Rode Kruis troepen. Ik hield er een aan en zei dat ik van Holland was. Hij zei: "do you understand English?" Ik zei: Yes a very little" Hij zei weer: "Tell this people…" En toen moest ik de Duitsers zeggen, dat ze in huis blijven moesten, als straks de eerste tanks voorbij kwamen. Ik vroeg om een sigaret en hij gaf me een heel pakje Chesterfield.

Met een ander ben ik er nog keer geweest, toen de eerste binnenkwamen met hun kleine autootjes, dat was een zooitje 'gangsters' regelrecht uit Chicago en volgens mijn maat (een H.B.J.er) spraken ze zeer slordig Engels, maar dat kwam door hun kauwgom kauwen, ze reden naar een grote kazerne die helemaal leeg was, alleen een paar ouwe soldaatjes zaten te wachten, om zich over te geven. En in de kelder zaten twee piepjonge soldaatjes te bibberen van angst voor die gangsters met die machinepistolen.

We liepen brutaal overal mee heen, maar op het laatst kwam een hogere en vroeg in correct Duits: "Was machen sie hier?" "Hau blos ab".

 

Ik fietste weer terug en zag op de spoorlijn dat de Duitsers weer net begonnen een wagon te plunderen. Ik er op af, ik trof nog een van de fabriek, ook een dame en samen doken we de wagon in. Ik vond een pracht groene wollen trui, maar die werd me weer afgejat, een paar hagelwitte schoenen (46) dus veel te groot en 2 broeken (te klein) dus weer pech, ik zocht naar een pak en was zo dom dat ik al het andere weggaf, prachtige partijen damesondergoed, knotten wol en babykleertjes. Maar een hemd vond ik en ondergoed. 's Avonds heb ik me eerst helemaal afgeboend en echte kleren aangetrokken. Mijn ouwe luizengoed verbrand en een echt hemd en een nieuwe broek genomen en voor het eerst weer sokken na een jaar. Bij die wagon werden we ook nog weggejaagd. Er lagen zoveel veldpostpakketten, sommige nog van Kerstmis met een kersttakje, koekjes of sigaretten, met een brief van een moeder, of een meisje, boerenworsten zaten erin en ik heb nog een foto camera er van over. Zeep alles weggegooid.

Maar ja! Een gitaar had ik ook gauw, gerolen voor een flesje koffie bonen, een paar nieuwe jongensschoenen, een doos zeep en chocolade, maar ik had 'm!.

's Avonds nog meer wagons. Ik had voor het eerst een grote bek tegen een mof, die warempel nog wat te zeggen dorst over "Ausländer", de Amie's waren toch in Minden en trokken zich niets aan van het plunderen. Ik vond een hele mand met wasgoed en hemden en sokken en ondergoed, er stond een hele wagon spiksplinternieuwe schoenen, ik had 6 paar onder mijn arm, 3 paar gaf ik zo weg omdat ik zo'n angst had dat de tommy's alles weer terug zouen halen. Een hele koffer met beddenlinnen, alles weggegeven. De Polen gingen de huizen in, iedere Rus had een fiets, anderen een motor, ze reden met auto's. Al de Russen kwamen terug, hadden zich verstopt bij de boeren, de Italianen ook bij ons hadden zo'n grote radiokast en het was een plechtig ogenblik toen radio Moskou doorkwam.

 

Fransen reden met auto's rond met de Franse vlag erop, we konden ons doodlachen, die Russinnen hadden elke minuut een andere jurk aan en de kerels waren de hele dag bezopen. We zaten nog met 2 van de Hollanders, die van Abcoude en ik met al die vreterij. De Amie's kwamen op visite, ook stom dronken en een schieterij, je reinste Wild West, daar hebben we dingen meegemaakt.

Ze zaten die Russinnen na met de revolver, schoten nog in de lucht en roetsss, weg schoten ze weer met die karretjes, Wij hadden er een op de kamer, die hield zo van Russen. Hij zei steeds: "My wife was a Russian, she was a good wife. I like Russians, a good people." Eindelijk hadden we hem zover dat ie op schoot.

 

De bruggen over de Weser (?) waren kapot en de tommy's zaten aan de andere kant. Op een dag kwam heel Muhlenberg voorbij, toen Hannover gevallen was, al die kaalkoppen. We hebben verscheidene te slapen en eten gehad. En nog proviand meegegeven en vonden het leuk gastheer te spelen.

 

Ik ben toch een geluksvogel: ik heb jongens getroffen die van Amersfoort in een Duits concentratiekamp gedouwd waren. Onder andere een Utrechtenaar, die had "Buchenwald" overleefd en heeft me dingen verteld. Er was een orkest van häftlingen in het kamp en af en toe werden er een paar opgehangen en de band speelde dan "Im leben geht alles vorüber." Hij was van de Oude Gracht bij de Zandbrug en ik heb hem nog een brief en groeten meegegeven.

Ook van Muhlerberg kwamen er op bezoek, o.a. die van Veenhuizen, hij jatte nog gauw mijn scheerrommel mee en vertrok met de Noorderzon.

 

Langs de weg pikten we Hollanders op: "Willen jullie eten en slapen, ga maar mee!" Ik zie dat alles nou nog levendig voor me. De Canadezen trokken door, de gekleurde troepen, iedere soldaat had haast een autootje voor zich alleen. Hollandse Amie's, die hadden een haat aan de mof: "Jat maar wat je krijgen kan", zeien ze.

 

Hollanders trokken naar huis, lopend, met de fiets, auto's, handkarren. Belgen, Fransen en ik weet niet al. We ontdekten nog een klein pakhuis, hoe weet ik nog niet, vol met vlees en jenever. De Russen zagen het 't eerst, 40 flessen hadden we met 2 man. Die avond was ik voor het eerst dronken, ze brachten me op bed en ik voelde me net of ik met een roeibootje in een wilde storm was. Bij de ..(?).. begon het weer, dag en nacht zuipen, ze maakten ons steeds dronken. Dat komt, ze schonken een grote koffiekom in en verlangden met een teug leegmaken, anders was het een grote belediging.

 

's Avonds zat ik bij de Italianen te spelen, tot 's nachts en er werd gedanst, er kwamen Duitse meiden, bleven een hele week hangen, veel soeps was het niet. En nog steeds de Amie's op bezoek. Dat is een raar slag volk en ik moest spelen van "Old Kentucky Home"of "Swanee River". Eén lei van verbazing zijn revolver voor me neer. Ze beloofden dan van alles, maar waren de volgende dag verdwenen. Nou, we aten er goed van en kregen dikke koppen en voelden ons "Mijnheer de Ausländer", voorheen de vertrapte, nou net andersom.

 

In Minden zag ik ook Thilde voor het eerst. Ze was met haar vader in onze barak (later verteld ze me dat ze meteen al gek was op me, nou wordt ze weer rood als ze het leest). Toen zei haar vader meteen: "Kom toch eens naar Hille, ik woon zo mooi, vlak aan het kanaal, midden in het moor (?)." En de volgende keer hebben ze me meegenomen, 's zondags. Gitaar en eten meegenomen, ze hadden 50m van het kanaal een weekendhuisje en daar sliep ik dan. 3 foto's heb ik er bij gestopt; bij het weekendhuisje en ook een paar van het kanaal. 's Maandags weer terug naar Minden en dinsdags weer naar Hille voor een hele week. Dat is fijn zo dicht bij het water, 's morgens direct uit bed zo in het kanaal.

 

Zo leerde ik dan de Roolants kennen. En eindelijk eens goed gekookt eten.

Wat we zelf brouwden, was niet veel soeps. Eerst waren we nog met 2 Hollanders van onze kamer, maar later heeft die ander werk gekregen als doletscher bij de Amie's en moest hij ook bij ze slapen. Ik heb hier nog een bed met spiraal van 'm geërfd. Hij was degene die altijd kookte voor me, maar vraag niet hoe; een grote wasschaal vol met rijst met veel boter en suiker.

 Maar van het eten was ook de aardigheid al af. We hadden het te goed. Dan gooide hij door het eten een hele bus vlees en dat was zo vet als modder, een paar hapjes eten en dan haakten we af; meestal zout vergeten of teveel, een keer had ie pudding gekookt met veel te veel pudding. Of macaroni die half gaar was.

Toen trok hij op een goeie dag helemaal weg met de Amie's en ik zat achter met al die spullen. Ik had o.a. wel een fiets en een grote koffer vol tabak, sigaren en sigaretten enz. een paar koffertjes vol  met kleren en schoenen. En ik maar piekeren, hoe krijg ik dat allemaal naar huis?

 

De tweede keer dat ik bij de familie Roolant was zeien ze me, waarom ik niet helemaal naar Hille kwam. Dat leek me wel en zo spraken we af, dat ze me af kwamen halen (later vertelde ook Thilde me dat vooral zij dat zo doorgezet heeft). Ik ging dan terug naar mijn barak. Uit de verte zag ik al dat mijn raam open stond. En ja hoor, mijn hele kamer hadden ze leeg gesleept en overhoop gehaald. Bijna alles meegenomen, alleen de ton met schmalz (varkensvet) al hadden ze half leeggeschept, van de boter was nog 1/3 over, van de rest alles, maar dan ook alles weg.

 

Goddank had ik mijn eigen koffer met kleren en alles; camera, filmpjes, schoenen bij de Italianen gebracht van te voren, dus dat had ik nog. En onder de vloer lagen nog een kleine honderd bus vlees. Maar de rijst, suiker, macaroni, visconserven en wat schoenen en kleren, en niet te vergeten een hele koffer met roken, alles foetsie. Nou konden de Italianen het gedaan hebben, maar ook de Polen, Russen of de Serviërs. We hadden ook verdacht op een familie die een nacht bij mij geslapen hadden. Dat waren die meiden die altijd met die Italianen rondhoerden.

 

Afijn, ik zat dan met de laatste overblijfselen van de bikkerij, maar we hebben er nog maanden van geleefd. De volgende dag haalden ze me af en we hadden nog een hele wagen vol. Zo verhuisde ik dan naar Hille. Ik kreeg toen levensmiddelenbonnen. 's Nachts sliep ik in mijn weekendhuisje in het moor. 's Was toen onderhand Mei geworden, met een paar dagen in Hille beleefde ik al mijn eerste avontuur:

Er was hier een smeris, die had de pik op ons, want Roolant had eens gezegd: "Ben je ook bij de politie, dan heb je geluk gehad". En later hebben we hem steeds gepest: "We zullen je dat pakje nog eens uittrekken!" Hij had n.l. nog dat uniform van de staats politie. Nou was er op een keer weer een keer ingebroken, bij een boer bij ons in de buurt, spek, hammen en worsten hadden ze allemaal meegenomen. Eerst wou hij een paar Hollandse jongens gevangen nemen, die op een sleepboot lagen in het kanaal, die wouen hem meteen voor zijn bek slaan. Hij zei, ja hij moest zijn plicht doen, maar toch smeerde die 'm.

 

Toen kwam hij 's middags met 3 man om mijn weekendhuisje door te zoeken. Hij hield me aan, als ik daar woonde, moest ik sofort meegaan, nou was net Roolant erbij en zei: "als je niet opdondert, schop ik je voor je sodemieter!".  "Dus je gaat niet mee?", zei die. Ik zei: "Je hoort wat hij (Roolant) zegt: "Nee!"

 

De volgende dag waren we aan het turfsteken in het moor, toen kwamen ze met 5 man. Roolant verhaften. Thilde liet ze er niet in, toen ze hun al zag, schreeuwde ze "Deruit, deruit, vroeger hadden jullie maar wat te zeggen, nou niet meer. Al breng je een heel regiment mee". Nou ze waagden zich toch niet er in en kwamen naar het moor. Thilde had ons al gewaarschuwd.

Met 5 man rondom, er was nog zo'n brutale flikker bij: "Wie is Roolant!"

"Hier dat ben ik!"

"Ik ben de politie inspecteur van Lubbecke."

"Dat doet me genoegen"

"Sie sind verhaftet!"

"Laat dat bewijs maar zien van de Engelse Commandant"

"Dat kun je zien, als je meegaat".

"Denk er niet aan."

"Wees verstandig en ga mee."

"Voor geen Duitse politie"

"De commandant heeft ons zelf gestuurd." 

"Laat dat bewijs maar zien."

"Also, je wilt niet mee?"

"Nee."

"Dan moeten we geweld gebruiken"

"Dat is goed, kom maar op. Als je maar 3m. van mijn lijf blijft", zei Roolant.

"Ja, de commandant had gezegd: ze zouen al die Hollanders dood slaan, ook die van het schip."

"Kom dan maar op", zei Roolant, "dan zullen we eens zien wie d'r dood blijft, 3m van het lijf"

Ze snapten ?? schop en toen begon het.

 

Roolant sloeg om zich heen. Ik stond te leunen op mijn schop. Toen greep die boef mij opeens aan bij mijn schop, Ik was aan het worstelen om los te komen. Toen opeens sloeg Roolant met een lang mes, waar ze turf mee steken, die vent z'n arm half af. Die bungelde erbij, ik zag dat gat en die snee en van schrik liet ik los. Toen komt ie mij na, maar niet ver, want hij was al aan het duizelen. Ik blij, ik liep met mijn naakte body en hij vlak achter me.

 

Afijn hele oploop, die Hollanders van het schip kwamen hard aanlopen, maar te laat. En nog meer mensen. Vrouw Roolant kwam erbij. "Verbind me eens", zei die vent. "Verrek maar voor mijn part", zei ze. Roolant moest ook wijken, want zijn schop was te klein. Ik liep weg, toen stond er een klaar met een schop om te slaan. "Sla eens", zei ik tegen 'm, maar toen liet ie zijn schop weer zakken. Afijn, ze rijden dan weg. Die twee anderen hadden zich er niet mee bemoeid, ze wisten niet eens waar het om ging. Wij meteen naar Lubbecke, naar de commandant, alles verteld.

 

Die heeft zich rot gelachen. Er kwam een Hollandse officier bij en moesten alleman binnenkomen. Roolant zei dat het 'm speet, dat ie die een zo toegetakeld had. "Dat is niet nodig, had 'm maar doodgeslagen", zei die. Of we niks te roken hadden. Kregen nog 40 sigaretten mee. Wij als overwinnaars weer naar huis. Nou zit ie zelf in de bak voor benzine jatten van de tommy. Zo hebben we nog meer staaltjes beleefd. We zijn al berucht in het dorp, iedereen kent Roolant. Toen heb ik een mooie zomer beleefd. Er kwamen tommy's bij ons aan het kanaal op bezoek met de gitaar erbij. We stuurden ze weg voor eieren bij de boeren en voor jenever en hadden verscheidene leuke avondjes. Volop zwemmen natuurlijk. Toen ging ik de verkeerde weg op (dit mag ik eigenlijk niet vertellen van Thilde) met vrouwen. Maar Thilde heeft me dan afgeleerd dat te doen. Samen hebben we dan een fijne tijd gehad en nog, wel honderd foto's hebben we gemaakt. Twee keer naar Gelsenkirchen gereisd, familie bezoeken, volop genoten van de zomerse dagen. In de bergen hier, samen hebben we kartoffels gerooid. Kortom de mensen zeggen zelf hier: "Die twee zijn altijd samen."

 

De laatste tijd speelden we samen voor de tommy's in de cafés 's avonds en we hebben veel vrienden en bekenden onder hen. Maar het is steeds een komen en gaan bij hen. We sliepen allemaal in het weekendhuisje. Nou was het een paar keer opengebroken en de laatste maal hadden ze alle dekens mee gejat.

De laatste morgen lagen we nog in bed ('s avonds van tevoren was net ingebroken) toen kwamen 2 kerels aan de deur. Ze schrokken dat het bewoond was en vroegen naar de weg; een smoes natuurlijk.

We stonden op en deden net of we weggingen. Die 2 zaten aan de weg en toen we uit  het gezicht waren, gingen ze er weer in. Ik ging ze na met een dikke ijzeren staaf. Een heb ik op zijn kop getikt, dat ie stond te duizelen en ze scheten in de broek van angst. De ausweisen afgenomen en naar de Militaire politie gebracht. Ja, ze wouen alleen lopen en peukjes zoeken. Die een bloedde als een rund en lijkwit; tot nog toe nog niets gehoord. Nou slaap ik bij de Roolant op de boerderij. We hebben één kamer, maar het gaat.

 

Zo, dat zijn dan de voornaamste belevenissen in Duitsland. ik kon natuurlijk hele vellen volschrijven (nog meer zou ik zeggen) maar ik heb allen de grote gebeurtenissen vertelt. Als ik thuiskom, nog meer.

 

Dit zijn 2 brieven met foto's, die stuur ik 18 Oct. weg in Minden. Ga meteen voor inlichtingen omtrent Joop van de Bet en naar Arie en Enne reizen we waarschijnlijk ook heen. Het is dichtbij Herne van de Ruhr. Die foto's zijn van mijn tijd in Hannover, toen ik pas vrij was. En later er die één is van die tijd, toen we nog niet vrij waren (ontslagen tuchthuisboef).

Ik ben aan het eind van mij Latijn gekomen. Thilde wil aan de andere kant wat schrijven. ik hoop dat u het lezen kan, want de laatste bladzijden zijn wat uitgevloeid.

 

Bewaar deze brieven goed. Ik hoop dat U alles zo'n beetje bewaard heeft, maar dat zal wel. Jullie brieven heb ik ook nog allemaal en ik kan ze haast uit mijn hoofd. Ook die twee donkere hemdjes heb ik nog, en mijn witte ondergoed. O ja, dat donkerblauwe truitje (wat me veel te kort geworden is). Maar Thilde is een nieuwe aan het breien, voor mijn verjaardag. Nou klaagt en steunt ze al, dat ik zo groot ben en zulke lange armen heb. .